Dutch-Spanish translations for preken

• predicar
  La Comisión, además de predicar a los demás, tiene que hacer sus deberes. De Commissie moet niet alleen preken tegen anderen, maar ook haar eigen plichten vervullen.
  Al fin y al cabo, nosotros, como diputados al Parlamento Europeo, tenemos que predicar con el ejemplo. Tenslotte dienen wij als leden van het Europees Parlement in de praktijk te brengen wat we preken.
  La Presidencia no puede limitarse a predicar a los partidarios, como hizo en la Escuela Europea hace unos días. We kunnen niet enkel alleen preken voor bekeerlingen, zoals u enkele dagen geleden voor de Europese School heeft gedaan.

Related words

• bespreken
• spreken
• aanspreken
• vrijspreken
• afspreken
• uitspreken
• rechtspreken
• Engelssprekende
• vanzelfsprekend