French-Dutch translations for habitation

• kwartier
• logies
• onderkomen
• woning
  Zij hebben hun woning op grond van valse beloften gehypothekeerd. Ils ont hypothéqué leur habitation sur la base de fausses promesses.
  Vijftigduizend van onze gepensioneerden zijn deze winter van de kou gestorven omdat zij het zich niet konden veroorloven hun woning te verwarmen. Cinquante mille de nos retraités sont morts de froid cet hiver parce qu'ils ne pouvaient pas chauffer leur habitation.
  Acht gewapende agenten, waaronder zes agenten van de speciale dienst, drongen een woning binnen. Huit fonctionnaires armés, dont six agents des services spéciaux, sont entrés de force dans un appartement d'une tour d'habitation.
• woonst

Related words

• habiter