Dutch-Danish translations for trouwen

• gifte sig
  Måske skulle de gifte sig med hinanden! Misschien moeten zij met elkaar gaan trouwen!
  De kan gifte sig med en af det modsatte køn eller en af eget køn. Ze kunnen trouwen met iemand van het andere of van het eigen geslacht.
  Et almindeligt spørgsmål ved jobsamtaler er desuden, om ansøgeren har til hensigt at gifte sig eller få børn. Tegelijkertijd komt het vaak voor dat vrouwelijke kandidaten tijdens een sollicitatiegesprek gevraagd wordt of ze plannen hebben om te trouwen of kinderen te krijgen.

Related words

• vertrouwen
• toevertrouwen
• trouwens
• wantrouwen
• zelfvertrouwen
• wantrouwend
• hertrouwen
• ondertrouwen
• vertrouwenspersoon