Dutch-French translations for uitrusten

• équiper
  Le consommateur normal - je ne parle pas du spécialiste - ne peut s'équiper qu'au prix de dépenses nombreuses et parfois inutiles. De gewone consument - en ik heb het niet over de specialist - kan zich enkel uitrusten door middel van tal van uitgaven die soms overbodig zijn.
  L'Union européenne comptera vingt-cinq pays, nous devons donc nous équiper afin de pouvoir intensifier les rapports entre les États membres. Binnenkort zal de Europese Unie uit vijfentwintig lidstaten bestaan. Wij moeten dus het grondgebied uitrusten en klaar maken, opdat de betrekkingen tussen de lidstaten kunnen worden geïntensifieerd.
  Nous devons les équiper - mais aussi travailler et préparer les travaux - de manière telle qu’ils pourront œuvrer au niveau local et communiquer avec la presse locale. We moeten deze vertegenwoordigingen zodanig uitrusten, en we moeten zodanig werken en plannen, dat ze ook echt “lokaal” in beweging kunnen komen en met de lokale media kunnen communiceren.
• munir
• se reposer
  Il est préférable que les chauffeurs puissent se reposer chez eux, au lieu de le faire en cours de route au milieu de clients désagréablement surpris. Het is beter dat chauffeurs de garantie hebben dat zij thuis kunnen uitrusten, in plaats van te worden gedwongen dat onderweg te doen, temidden van verbaasde en ontevreden klanten.

Related words

• uitrusting
• uitruil
• basisuitrusting
• uitruimen