Dutch-German translations for spreken

• sprechen
  Wer soll für den Euro sprechen? Wie mag namens de euro spreken?
  Mit der Hamas zu sprechen, ist schwierig. Het is moeilijk om met Hamas te spreken.
  Wir sprechen über Energieeffizienz. We spreken over energie-efficiëntie.
• reden
  Fakt ist jedoch, dass wir in diesem Parlament den Luxus haben zu reden, zu reden und zu reden. De realiteit is echter dat wij in dit Parlement de luxe kennen van het spreken, spreken, spreken.
  Der Rest von uns wird nur über dieses Thema reden. Alle anderen zullen erover spreken.
  Immerhin durfte man hier reden. Hier kun je in ieder geval nog spreken.
• sagen
  Es wird Zeit, die Wahrheit zu sagen. Het is hoog tijd dat we de waarheid spreken.
  Ich möchte etwas zu diesem Thema sagen. Staat u me toe mijn belangstelling uit te spreken.
  Zunächst möchte ich zur Sache selbst kurz etwas sagen. Maar laat ik beginnen met even over de zaak zelf te spreken.

Related words

• bespreken
• aanspreken
• vrijspreken
• afspreken
• uitspreken
• rechtspreken
• Engelssprekende
• vanzelfsprekend
• weerspreken