Dutch-Polish translations for huis

• dom
  Nikt nie zamierza wysyłać kobiet do domu. Niemand wil de vrouwen naar huis sturen.
  Potem wszyscy rozeszli się do domów. En daarna is iedereen gewoon naar huis gegaan.
  Dom się pali, trzeba więc ugasić pożar. Het huis staat in brand, en daarom moeten we blussen!
• izba
  (Izba nagrodziła mówczynię owacją na stojąco) (Het Huis geeft de spreker een staande ovatie)
  Ponadto, jak sam pan powiedział, Izba jest niezależna. En zoals u zelf hebt gezegd: het Huis is soeverein.
  W ostatnim miesiącu Izba ta dyskutowała na temat energii elektrycznej i odpowiedniej agencji. Vorige maand heeft dit Huis gesproken over elektriciteit en het Agentschap.
• ród

Related words

• ziekenhuis
• thuis
• huismus
• warenhuis
• huisarrest
• klokhuis
• slachthuis
• huisvrouw
• woonhuis