Dutch-Polish translations for wonen

• mieszkać
  Nie musicie mieszkać w bunkrze. U hoeft niet in een bunker te wonen.
  Mogą oni również mieszkać w Arktyce, jeśli sobie tego życzą. Zij kunnen ook in de Arctische regio wonen als zij dat willen.
  Zdarza się, że pojawiają się w UE, aby tu pracować i mieszkać. Soms komen ze naar de EU om er te werken en te wonen.
• pomieszkać
• zamieszkać
• zamieszkiwać
  Zgodnie z niektórymi przewidywaniami w roku 2010 blisko 75% ludności będzie zamieszkiwać regiony przybrzeżne. Volgens sommige voorspellingen zou in 2010 ongeveer 75 procent van de mensheid in kustgebieden wonen.

Related words

• bewonen
• samenwonen
• bijwonen
• inwonen
• aanwonende
• nog bij moeder thuis wonen
• op kot wonen
• buitenechtelijk samenwonen
• wettelijk samenwonend