Dutch-Spanish translations for leren

aprenderAprender mucho del pasado, precisamente para ese futuro. Terecht, maar we kunnen er wel veel van leren. Veel van leren, juist voor die toekomst. Tenemos que aprender unos de otros. Het is zaak dat we van elkaar leren. Tenemos que aprender de nuestros errores. We moeten van onze fouten leren.
enseñar¿Qué nos puede enseñar esta avería? Wat kunnen wij van deze stroomuitval leren? Creo que la crisis debería enseñarnos una lección. Ik denk dat de crisis ons een les moet leren. ¿Son ustedes los que nos van a enseñar en qué consiste el extremismo? Zijn dat degenen die ons moeten leren wat extremisme is?

estudiar¡Debo decirles que estudiar francés me divierte de verdad! Ik moet eerlijk zeggen dat ik veel plezier beleef aan het leren van de Franse taal! Los padres están motivados para volver a estudiar porque quieren ayudar a sus hijos a obtener buenos resultados escolares. Ouders zijn gemotiveerd om opnieuw met leren te beginnen, zodat ze hun kinderen op school kunnen helpen. Creo que no solo las minorías deben estudiar la lengua de la mayoría, sino también viceversa. Ik ben van mening dat niet alleen de minderheid de taal van de meerderheid moet leren, maar ook vice versa.
aprendizajeEl aprendizaje electrónico ofrece nuevos modelos pedagógicos para la enseñanza y el aprendizaje. Elektronisch leren biedt nieuwe pedagogische modellen om te onderwijzen en te leren. El aprendizaje a escala mundial es crucial a este respecto. Dat wereldwijde leren speelt op dit punt een belangrijke rol. El siguiente punto es el aprendizaje a lo largo de toda la vida. Het derde en laatste punt is het levenslang leren.
entresacar
espigar

Dictionary