Dutch-Danish translations for hij

• han
  Er det fordi, han ikke ved, hvad han skal gøre? Is hij soms doof? Weet hij niet wat hij moet doen?
  Han sagde, at han kendte fru Muscardini. Hij zei dat hij mevrouw Muscardini kende.
  Fordi han så har opnået, hvad han ville. Omdat hij dan heeft wat hij wil.
• den det
• hun
  Forbrugeren skal kunne forstå det, han eller hun læser. Hij moet begrijpen wat hij leest.
  Hvilke bemyndigelser ville han eller hun have? Welke bevoegdheden zou hij of zij hebben?
  Han eller hun besøger kun det sted én gang. Hij of zij zal zich maar één keer laten vangen.

Related words

• schijt
• waarschijnlijk
• schijten
• Matthijs
• Thijs
• schijnen
• waarschijnlijkheid
• verschijnen
• doorschijnend