Dutch-Portuguese translations for kleden

• vestir
  Não podemos aceitar despir Pedro para vestir Paulo. Het is onaanvaardbaar dat Jantje wordt uitgekleed om Pietje aan te kleden.
  Estipula como as pessoas devem comer, vestir-se e até utilizar a sanita. Ze bepaalt hoe men moet eten, hoe men zich moet kleden, en zelfs hoe men gebruik dient te maken van het toilet.
  Toda a gente tem o direito de vestir como quer.Iedereen heeft het recht zich te kleden zoals hij of zij dat wil.
• cobrir

Related words

• aankleden
• bekleden
• uitkleden
• ontkleden
• omkleden
• verkleden
• inkleden
• zich kleden
• zich omkleden