Dutch-Portuguese translations for kunnen

• poder
  Revela bem os limites do nosso poder. Ze confronteert ons met de grenzen van ons kunnen.
  Elas devem poder dar o seu contributo em inteira liberdade. Ze moeten hun steen in alle vrijheid kunnen bijdragen.
  Poderíamos ter metas melhores? Had de doelstelling beter kunnen zijn?
• conseguir
  Pelo menos isto devemos conseguir. Dat is wel het minste wat we kunnen doen.
  Só assim se conseguirão resultados. Alleen dan kunnen we resultaten boeken.
  Como havemos nós de conseguir seja o que for? Hoe kunnen we zo ooit iets bereiken?
• saber
  Têm de saber como podem proteger-se. Zij moeten weten hoe ze zichzelf kunnen beschermen.
  Temos de saber como tomar medidas preventivas. We moeten erachter zien te komen wat we preventief kunnen ondernemen.
  Será possível saber­se porque é que isto aconteceu? Kunnen wij misschien laten nagaan hoe dit kwam?
• kunnen
• ser capaz de

Related words

• aankunnen
• afkunnen
• kunnen schelen
• kunnen bommen
• kunnen inpakken
• er op kunnen rekenen
• er van op aan kunnen
• zou kunnen
• het zou kunnen