Dutch-Spanish translations for afsluiten

• acerrojar
• apagar
• atrancar
• candar
• cerrar
  El primero es la voluntad de cerrar, o hacer cerrar, por la fuerza este pequeño espacio de libertad. Het eerste is dat men deze beperkte bewegingsruimte met geweld wil afsluiten of laten afsluiten.
  Considero positivo el hecho de cerrar por fin este expediente. Het is goed dat we nu eindelijk dit dossier kunnen afsluiten.
  Gracias, señor Tajani. Vamos a cerrar este asunto por ahora. Hartelijk dank, mijnheer Tajani, maar laten we dit punt nu voorlopig afsluiten
• cerrar con llave
• desconectar
• terminar
  Quiero terminar dando una pincelada histórica. Ik wil afsluiten met een historische schets.
  Y no quiero terminar también sin sumarme a los agradecimientos. Ik zou graag willen afsluiten met een woord van dank.
  Terminaré aludiendo a un aspecto mucho más técnico. Ik zal afsluiten door mij te richten op een kwestie van meer technische aard.
• trabar
• trancar

Related words

• afsluiter
• lijfrente afsluiten
• met een hangslot afsluiten