Dutch-Spanish translations for reis

• viaje
  Ese viaje fue muy aleccionador. Wij zijn heel wat wijzer geworden van die reis.
  Para ir lejos, hay que hacer un largo viaje. Ver weg betekent namelijk een lange reis.
  Le deseo un buen viaje a Laponia. Ik wens u een goede reis naar Lapland.
• jornada
• recorrido
  Es, pues, un recorrido que no se ha visto privado de dificultades y sobresaltos. De reis is niet zonder horten en stoten verlopen.
  Hemos llegado al final de un camino recorrido juntos y creo que ha sido un viaje exitoso. Wij zijn nu aan het einde gekomen van een weg die wij samen hebben bewandeld, en in mijn ogen was het een geslaagde reis.
  Esperamos –más bien estamos seguros– que la meta de este recorrido no puede ser otra que la plena integración de Rumanía en el bloque político y socioeconóomico de la Unión Europea. Wij hopen - of liever gezegd: weten zeker - dat het eind van deze reis zal bestaan uit de volledige integratie van Roemenië in het politieke, economische en sociale bestel van de Europese Unie.
• tour
• trayecto
  También ha dicho usted que tan importante es el trayecto como el destino. U zei ook dat de reis net zo belangrijk is als het doel.
  Por ello, el Reglamento establece los derechos de los pasajeros a conocer la identidad de todas las compañías aéreas con las que vuelan durante la totalidad de su trayecto. De verordening stelt daarom het recht van passagiers vast om de identiteit te kennen van iedere luchtvaartmaatschappij waarmee ze gedurende hun reis vliegen.
  No obstante, debe proporcionarse información a los pasajeros durante todo su itinerario, en relación con todas las compañías que van a utilizar para realizar este trayecto. De informatie moet voor de gehele reis aan de passagiers worden verstrekt, over alle maatschappijen waarvan ze gebruik maken voor de reis.
• viajata

Related words

• huwelijksreis
• rondreis
• reisbureau
• reisje
• vereisen
• vereiste
• tijdreis
• voetreis
• reisweg