English-Dutch translations for snow

• sneeuw
  Het sneeuw ruimen schiet niet op en geregeld komt er weer nieuwe sneeuw bij. We are not getting through, and new snow keeps on coming.
  In sneeuw is een zeer dunne band weer geschikt. On the other hand, a narrow tyre works well on snow.
  Daarop ziet men de natuur met water, dieren en sneeuw. One can see images of nature with water, animals and snow.
• sneeuwen
  Het kan regenen of sneeuwen, er kan een crisis zijn of een boom - het is steeds dezelfde ideologie, die niets heeft uit te staan met de empirische, wetenschappelijke realiteit. Whether it is raining or snowing, whether we are in a crisis or a boom - it is always the same ideology, but it has nothing whatsoever to do with empirical economic reality.
• sneeuwval
  . Mijnheer de Voorzitter, ik voer het woord namens mijn collega de heer Borg, die helaas niet naar Straatsburg is kunnen vliegen door de hevige sneeuwval. . Mr President, I am speaking on behalf of my fellow-Commissioner Mr Borg, who has unfortunately been unable to fly to Strasbourg due to the heavy snow.
• sneeuwwit

Related words

• snowball
• snowplough
• snowfinch
• snowplow
• snowy
• snowfall
• snowstorm
• snowdrift
• snowman