English-Dutch translations for weekend

• weekeinde
  Afgelopen weekeinde was een overwinning voor de communicatie. Last weekend was a triumph for communication.
  Het voorlaatste weekeinde is de euro nog steeds niet gestabiliseerd. The euro was not stabilised during the weekend before last.
  Daarmede zijn wij aan het einde van de agenda, en ik wens u een aangenaam weekeinde! That completes our Agenda, and I wish you a happy weekend.
• weekend
  Afgelopen weekend hebben er al demonstraties plaatsgevonden. There have already been demonstrations this weekend.
  Dit is afgelopen weekend ook door India voorgesteld. This is also what India suggested last weekend.
  Vorig weekend heb ik het Instituut van Dublin bezocht. I visited the Dublin Institute last weekend.

Definition of weekend

• The break in the working week, usually two days including the traditional holy or sabbath day. Thus in western countries, Saturday and Sunday
• To spend the weekend
• Of, relating to or for the weekend
• Occurring at the weekend

Examples

• Well weekend at the beach
• Im wearing my weekend shoes
• a weekend break

Related words

• weekender
• weekend#Inglese|weekend
• long weekend
• lost weekend
• at the weekend
• every weekend
• on the last weekend
• on weekends