German-Dutch translations for jubeln

jubelen
juichen
Om met FC Groningen te spreken: "laat ons weer eens juichen”, commissaris. Wie der FC Groningen sagt: "Lassen Sie uns wieder einmal jubeln", Herr Kommissar. Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Amsterdam is geen topprestatie en er is dus geen reden tot juichen. Herr Präsident, der Vertrag von Amsterdam ist keine Gipfelleistung, und zum Jubeln gibt es keinen Grund. Mevrouw de Voorzitter, ik vind dat mevrouw Banotti vandaag geen reden heeft om te juichen omdat ze voor twee Nederlandse televisiezenders gezorgd heeft. Frau Präsidentin, meiner Meinung nach hat Frau Banotti heute keinen Anlaß zum Jubeln, weil es jetzt zwei niederländische Kanäle gibt.