Dutch-English translations for spreken

• speak
  It is time to speak the truth. Het is hoog tijd dat we de waarheid spreken.
  Speaking to Hamas is difficult. Het is moeilijk om met Hamas te spreken.
  The figures speak for themselves. Deze cijfers spreken voor zich.
• talk
  I have heard talk of sanctions. Ik heb over sancties horen spreken.
  We talk about energy efficiency. We spreken over energie-efficiëntie.
  We often talk about subsidiarity. Subsidiariteit is een woord waar wij vaak over spreken.
• discourse
  The preacher gave us a long discourse on duty.

Related words

• bespreken
• aanspreken
• vrijspreken
• afspreken
• uitspreken
• rechtspreken
• Engelssprekende
• vanzelfsprekend
• weerspreken