English-Dutch translations for hour

• uur
  Waarom wettigen wij vier uur, acht uur, negen uur? Why are we justifying four hours, eight hours, nine hours?
  De normale werktijd van 40 uur is in werkelijkheid 40, 7 uur per week. A normal working week of 40 hours is in reality 40.7 hours.
  Slovenië stelde een werkweek van 65 uur voor en daarna een van 70 uur. Slovenia suggested a 65-hour working week and then 70 hours.
• stonde
• tijd
  De tijd van de parlementen is nu aangebroken.It is the hour of the parliaments.
  Ik ben daar voor die tijd een paar uur geweest. I went there a few hours beforehand.
  Dat wil zeggen dat we een half uur de tijd hebben om het onderwerp te behandelen. That means that we have half an hour to consider this topic.

Definition of hour

• A time period of sixty minutes; one twenty-fourth of a day
• A season, moment, or time
• The time
• Used after a two-digit hour and a two-digit minute to indicate time
• The set times of prayer, the canonical hours, the offices or services prescribed for these, or a book containing them

Examples

• I spent an hour at lunch
• The hour grows late and I must go home
• This place is an hour away from where I live

Related words

• ampere-hour
• amp-hour
• yoghourt
• kilowatt-hour
• hourglass
• hours
• megawatt-hour
• gigawatt-hour
• terawatt-hour