English-Dutch translations for partner

• partner
  Rusland is niet Europa's partner. Russia is not Europe's partner.
  De VN is een andere belangrijke partner. The UN is another key partner.
  Rusland is buurland en belangrijk partner. Russia is a neighbour and important partner.
• associé
• firmant
• gezellin
• levensgezel
• medespeler
  Ook hier is de Commissie een goede en effectieve medespeler gebleken. In this area, too, the Commission has been a good and effective partner.
  Alleen dan zal de Unie een onafhankelijke medespeler op het wereldtoneel kunnen worden en een zelfbewuste partner kunnen zijn in het transatlantisch bondgenootschap. Only a Union like that can become an independent actor in global politics and have confidence in itself as a partner in transatlantic relations.
• tegenspeler
• vennoot
  Nog anderen zijn vennoot van het bedrijf. Er zijn hier dus een groot aantal mogelijkheden. Others, again, are partners in the business - in other words there is a whole range of different possibilities.
  De Unie zal bovendien in de toekomst aandeelhouder of vennoot moeten worden van de bank, om de intergouvernementele en de communautaire aspecten op elkaar af te stemmen. Moreover, one day, the Union will have to become a shareholder or partner of the Bank so that the intergovernmental and the Community aspects can be aligned.

Definition of partner

• Someone who is associated with another in a common activity or interest
• One of the pieces of wood comprising the framework which strengthens the deck of a wooden ship around the holes through which the mast and other fittings pass
• To make or be a partner

Related words

• partnership
• partnered
• superpartner
• partner-swapping
• europartner
• partner (mies tai nainen
• partner dance
• partner in crime
• partner swapping