Spanish-Dutch translations for temporada

• seizoen
  Ik meen dat u het daarbij over het volgende seizoen had. Creo que ha hablado de la próxima temporada.
  Vorige week begon het seizoen van de tonijnvisserij. La semana pasada empezó la temporada de pesca del atún rojo.
  Het seizoen waarin de marsen plaatsvinden in Noord-Ierland is nog niet voorbij. La temporada de desfiles aún no ha terminado en Irlanda del Norte.

Related words

• temporada alta
• temporada baja
• temporada de caza
• temporada media
• temporada de pesca
• abono de temporada
• rebajas de fin de temporada